Gerechtshof: Kredietopzegging OAD was niet onaanvaardbaar

Gerechtshof: Kredietopzegging OAD was niet onaanvaardbaar

De bekende reisorganisatie OAD bankierde bij Rabobank. In 2013 zegde Rabobank het krediet op, waarna OAD haar eigen faillissement heeft aangevraagd. De voormalig aandeelhouders van OAD vonden dat niet terecht en spanden een procedure aan tegen Rabobank. Zowel de rechtbank als het hof hebben de vorderingen afgewezen (link arrest). Naar mijn mening geen verrassende uitspraak. Maar wel in zoverre interessant om weer even onder de aandacht te brengen wat het toetsingskader is bij een opzegging van een kredietovereenkomst door de bank. Het is goed om te weten dat het toetsingskader ook geldt voor een aanpassing door de bank van de kredietvoorwaarden.

Maatschappelijke zorgplicht

Allereerst hebben banken een maatschappelijke zorgplicht. Vanwege hun maatschappelijke positie en bijzondere deskundigheid rust op banken een (algemene en bijzondere) zorgplicht jegens hun klanten. De inhoud en reikwijdte van deze zorgplicht hangen af van de omstandigheden van het geval, waaronder

  • de aard van de betrokken rechtsverhouding
  • het bijzondere risico van het desbetreffende product of de dienst
  • de eventuele deskundigheid en relevante ervaring van de (particuliere) cliënt, en diens inkomens- en vermogenspositie
Contractuele zorgplicht

Naast bovengenoemde maatschappelijke zorgplicht hebben banken, op grond van artikel 2 Algemene Bankvoorwaarden, ook een contractuele zorgplicht. Die contractuele zorgplicht houdt in dat banken bij hun dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht nemen en daarbij naar beste vermogen rekening houden met de belangen van de cliënt.

Uitspraak hof

Het hof oordeelde dat OAD geen bijzondere bescherming toekomt tegen het nemen van (onverantwoorde) financiële risico’s, zoals die tegenover consumenten bestaat. Daarvoor was bepalend dat OAD een professioneel en groot bedrijf was, met een ervaren bestuur dat zich had voorzien van deskundige adviseurs. Bovendien was dat het verleende krediet geen complex product.

De kredietovereenkomst bepaalde dat Rabobank redelijke voorwaarden mocht stellen wanneer de solvabiliteitsratio wordt geschonden en dat Rabobank de relatie met OAD mocht opzeggen. Het hof benadrukt dat het onder omstandigheden voor een bank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn om gebruik te maken van deze contractuele bevoegdheden. Bij deze beoordeling van de omstandigheden van het geval speelt ook de algemene contractuele zorgplicht van artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden een rol en moeten de belangen van partijen tegenover elkaar worden afgewogen. Dat had de Hoge Raad in 2014 beslist in het arrest ING/De Keijzer.

Helaas voor OAD vond het hof dat Rabobank niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar had gehandeld.

Uitspraak Hof van Justitie van de EU inzake de Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten roept nog steeds de nodige vragen op

Uitspraak Hof van Justitie van de EU inzake de Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten roept nog steeds de nodige vragen op

Dit artikel gaat over een Poolse kwestie. Dit kan ook voor Nederland van belang zijn, omdat hierin EU-recht een rol speel. Aan de orde is de volgende vraag: Wanneer een geldlening ongeldig blijkt te zijn, kan de consument dan recht hebben op een compensatie voor de winst die een bank heeft gemaakt met rentebetalingen die de bank van de consument heeft ontvangen?

Wat speelde er?

In 2008 had een Poolse consument een hypotheeklening afgesloten bij een Poolse bank. De lening was gekoppeld aan de Zwitserse frank, maar de maandelijkse termijnen moesten betaald worden in Poolse zloty na omrekening volgens de omrekeningstabel van de bank. In september 2011 is deze overeenkomst aangepast en kreeg de consument de mogelijkheid om de maandtermijnen rechtstreeks in Zwitserse frank te betalen.

In 2021 begon de consument een juridische procedure tegen de bank. Daarin stelde hij dat de tot 2011 geldende contractsbepaling over de betaling van de maandtermijnen in Poolse zloty oneerlijk was op grond van een Europese Richtlijn (Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten). De geldleningsovereenkomst was om die reden ongeldig. Hierdoor had de bank in de periode tussen 2008 en september 2011 de maandelijkse termijnen zonder rechtsgrond ontvangen. En in deze procedure vorderde de consument van de bank een vergoeding voor de winst die de bank met de maandelijkse termijnen had gemaakt.

Terugbetaling door de bank van de door de consument betaalde krediettermijnen zelf, evenals de terugbetaling door de consument van het door de bank betaalde leningbedrag was in deze procedure niet aan de orde. Kennelijk was dat al langs een andere procedure of regeling tussen partijen afgewikkeld. In deze procedure ging het dus alleen om vraag of de consument recht had op een vergoeding voor de winst die de bank gemaakt had met de maandtermijnen.

Prejudiciële vragen

Als er onduidelijkheid bestaat over de uitleg van EU-regels kunnen rechters van de lidstaten daarover (prejudiciële) vragen stellen aan het Hof van Justitie van de EU. De nationale rechter zal vervolgens in het voorliggende geschil een beslissing nemen met inachtneming van de uitspraak van het hof.

De Poolse rechter waar de procedure aanhangig was, stelde prejudiciële vragen aan het hof. De rechter wilde weten of de vordering die de consument had ingesteld verenigbaar is met de Richtlijn.

Oordeel van het Hof van Justitie

Het hof oordeelde dat de Richtlijn niet expliciet de gevolgen regelt van de ongeldigheid van een overeenkomst en dat die gevolgen door het nationale recht van de lidstaten zelf moeten worden geregeld. Maar die regeling moet wel verenigbaar zijn met EU-recht en in het bijzonder met doelstellingen van de Richtlijn. Dat houdt in dat in geval van een ongeldige bepaling of ongeldig contract de consument geplaatst moet worden in een positie waarin hij zou hebben verkeerd wanneer de betreffende bepaling of contract niet zou hebben bestaan. Bovendien mag geen afbreuk worden gedaan aan de door de Richtlijn beoogde afschrikwekkende werking. Verkopers die zaken doen met consumenten moeten namelijk ontmoedigd worden om oneerlijke bedingen te gebruiken in hun overeenkomsten.

Een vordering van een consument tegen een bank tot vergoeding van de door de bank met de onterecht ontvangen betalingen gemaakte winst doet volgens het hof geen afbreuk aan de hiervoor genoemde doelstellingen. De vordering is dus op grond van het EU-recht in beginsel toelaatbaar. Maar het is aan de nationale rechter om te beoordelen of een dergelijke vordering van een consument voldoet aan het evenredigheidsbeginsel, zodat de vordering van de consument niet verder gaat dan noodzakelijk is voor het bereiken van de met de Richtlijn gestelde doelen.

Daarentegen geldt dat de bank niet het recht heeft om een soortgelijke compensatie te vorderen van de consument. Het toestaan van zo’n vordering zou volgens het hof het afschrikwekkend effect van de Richtlijn ongedaan maken en zou afbreuk doen aan de door de Richtlijn beoogde bescherming van consumenten tegen oneerlijke bedingen. Het hof wijst er op dat in deze zaak de ongeldigheid van de lening het gevolg was van de door de bank in het leven geroepen oneerlijke contractvoorwaarden. Het is dan niet aanvaardbaar dat de bank de economische gevolgen daarvan op de consument afwentelt.

Consument-vriendelijk

Het hof heeft een consument-vriendelijke beslissing gegeven. Het toekennen van een compensatie voor de winst die de bank heeft gemaakt met de ten onrechte ontvangen betalingen is verenigbaar met de Richtlijn. De omgekeerde vordering van de bank is dat niet. Of de compensatievordering van de consument ook naar Pools recht kan worden toegewezen, moet door de Poolse rechter worden beoordeeld.

Doorwerking naar Nederland

Of deze uitspraak ook voor de Nederlandse praktijk grote gevolgen zal hebben, valt nog te bezien. Weliswaar komt het ook hier voor dat rentebetalingen van consumenten aan banken ongeldig zijn omdat de contractvoorwaarden daarover oneerlijk blijkt te zijn. Maar de voorwaarden waarop naar Pools recht een dergelijke vordering (wegens ongerechtvaardigde verrijking) kan worden toegewezen, lijken op het eerste gezicht ruimer te zijn dan de Nederlandse vereisten voor een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking.

Naar Nederlands recht is voor een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking ook een verarming nodig van degene die de vordering instelt. De vergoeding is nooit meer dan het hoogste bedrag van ofwel de verrijking ofwel de verarming. Voor Nederlandse consumenten die een dergelijke vordering willen instellen, is het dus de vraag of zij zijn verarmd, en zo ja met hoeveel. Ook misgelopen inkomsten kunnen gelden als verarming. In een dergelijk geval zou het bijvoorbeeld kunnen gaan om gederfde rente-inkomsten of beleggingsopbrengsten wanneer aannemelijk is dat de consument in plaats van rentebetalingen te doen op een achteraf ongeldig gebleken lening die bedragen zelf had belegd of gespaard.

Tot slot

Deze uitspraak van het Hof van Justitie van de EU laat zien dat de Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten nog steeds de nodige vragen oproept. De uitspraken van het hof hierover zijn ook voor Nederland van belang.

Eerst overleggen, dan pas veilen

Eerst overleggen, dan pas veilen

Verplichtingen van banken bij betalingsachterstanden van huiseigenaren

 

Huiseigenaren die een achterstand hebben op hun hypotheeklening lopen het risico dat de bank de woning laat veilen op een openbare veiling. Als hypotheekhouder heeft de bank namelijk het recht van parate executie. Dat betekent dat de bank tot veiling (executoriale verkoop) over kan gaan zonder eerst naar de rechter te hoeven. Dat maakt de positie van de bank zeer sterk.

Verplichtingen van banken

Dankzij een Europese Richtlijn schrijft de wet voor dat de bank eerst twee maanden moet wachten voordat de veilingprocedure kan worden opgestart. Ook moet de bank de klant persoonlijk uitnodigen voor overleg over de betalingsachterstand. Van banken wordt verwacht oog te hebben – en daarnaar te handelen – voor de aanzienlijke gevolgen die een gedwongen verkoop voor consumenten kan hebben.

Helaas nemen banken deze overlegverplichting niet altijd serieus. Mijn ervaring is dat banken al heel snel een extern incassobureau inschakelen. En die blijken niet zo geschikt om dit overleg te voeren. Volgens een leidraad van de AFM uit 2013 is het inzetten van een incassobureau of deurwaarder pas aan de orde als blijkt dat de klant niet meewerkt. Incassobureaus en deurwaarders leveren – aldus de AFM – geen bijdrage aan een oplossing van de echte problemen.

Bancaire zorgplicht

De verplichting om bij betalingsproblemen eerst overleg te voeren past binnen de zorgplicht die banken jegens consumenten in acht moeten nemen. Banken moeten al het mogelijke doen om gedwongen verkoop te voorkomen. Het in het een vroegtijdig stadium voeren van overleg hoort daarbij. Dit overleg moet ervoor zorgen dat de bank en de consument eerst proberen samen een oplossing te zoeken voor de ontstane betalingsachterstand.

Bij het zoeken naar een oplossing kan niet voorbij gegaan worden aan het belang van de klant. Daarvoor is inzicht nodig in de oorzaken van de achterstand en in zijn financiële positie en persoonlijke situatie. Dat kan niet worden overgelaten aan een incassobureau. Er komt namelijk wel wat meer bij kijken dan het treffen van een betalingsregeling. ‘Voor het oplossen van de problemen is het belangrijk dat de aanbieder [de bank] naast de klant gaat staan’, aldus de AFM in een rapport uit 2015.

Niet iedereen is een hulphond

Incassobureaus hebben ook niet dezelfde opleiding en diploma’s die hypotheekadviseurs (moeten) hebben. Die beschikken niet alleen over specifieke kennis maar ook over andere vaardigheden. Het is net als met honden. Je kunt niet van iedere waakhond een hulphond maken.

Is uw vraag nog niet beantwoord of hebt u behoefte aan advies, neem dan contact met ons op. Wij helpen u graag verder.

Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Verjaring van de vordering tot schadevergoeding; soms is juridisch inzicht nodig

Verjaring van de vordering tot schadevergoeding; soms is juridisch inzicht nodig

Een vordering tot schadevergoeding verjaart na 5 jaar. Deze termijn begint te lopen zodra de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Dit is de wet. 

Maar in jurisprudentie heeft de Hoge Raad in de loop der jaren daar nog enkele regels aan toegevoegd:

  • Het moet gaan om daadwerkelijke bekendheid. Het enkele vermoeden van het bestaan van schade, dan wel het enkele vermoeden welke persoon voor de schade aansprakelijk is, is niet voldoende.

  • De verjaringstermijn begint pas te lopen zodra de benadeelde daadwerkelijk in staat is een vordering tot schadevergoeding in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid – die niet een absolute zekerheid hoeft te zijn – heeft verkregen dat schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon.

  • Ook de omstandigheden van het geval spelen een rol.

  • Voor het gaan lopen van de verjaringstermijn wordt niet de eis gesteld dat de benadeelde ook bekend is met de juridische beoordeling van de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon.

Nuance

Op 9 oktober 2020 heeft de Hoge Raad de laatste regel genuanceerd. Heeft de benadeelde niet de kennis of het inzicht om de deugdelijkheid van een door de aansprakelijke persoon geleverde prestatie te beoordelen, dan gaat de verjaringstermijn nog niet lopen. De benadeelde kan dan namelijk nog niet weten of de schade is ontstaan door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon.

Medisch handelen en fiscaal of juridisch advies

Onder andere bij medische handelingen of bij fiscaal of juridisch advies kan het voorkomen dat de benadeelde niet snel het juiste inzicht heeft dat de schade het gevolg is van een ondeugdelijke prestatie van de medicus of adviseur. Zolang de benadeelde (nog) geen reden had om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de prestatie of het gegeven advies zal de vordering tot schadevergoeding niet kunnen verjaren.

Vermogensadvies en rentederivaten

Dit kan ook spelen bij vermogensadvies, waarbij het de vraag is of adviseur (of bank) zorgvuldig heeft gehandeld. Denk bijvoorbeeld bij renteswaps die zijn afgesloten op advies van de bank.

Deze nuancering is terecht en ligt ook voor de hand. In relaties waarbij de benadeelde mag vertrouwen op de deskundigheid van zijn wederpartij, mag hij er immers van uitgaan dat de wederpartij zijn werk naar behoren heeft gedaan. De Hoge Raad had dat al in 2013 uitgemaakt. Toen ging het over het moment waarop de klachtplicht van artikel 6:89 BW begint te lopen en niet specifiek over het aanvangsmoment van de verjaringstermijn. Nu heeft de Hoge Raad dat ook voor de verjaring expliciet bevestigd.

Goed nieuws dus

Want rechters oordeelden nog te vaak dat de verjaringstermijn al was gaan lopen, zonder dat de benadeelde op dat moment hoefde te weten of te vermoeden dat de adviseur (of bank) zijn zorgplicht had geschonden. Vanaf nu is dat verleden tijd.

Is uw vraag nog niet beantwoord of hebt u behoefte aan advies, neem dan contact met ons op. Wij helpen u graag verder.

Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Rentederivaten: banken gaven u een reddingsvest, maar pakten hem weer af toen de storm opstak

Rentederivaten: banken gaven u een reddingsvest, maar pakten hem weer af toen de storm opstak

Bij de verkoop van rentederivaten classificeerden banken ook het grotere MKB als niet-professionele cliënt. Maar toen bleek dat banken niet de daarbij behorende zorgplicht in acht genomen hadden, vonden banken dat deze cliënten hun eigen boontjes maar hadden moeten doppen. De banken geven niet thuis als ze worden aangesproken op niet naleving van de zorgplicht. Deze opstelling van de banken is niet alleen onfatsoenlijk, maar ook nog strijdig met de MiFID-richtlijn en de Wft. Waarom dat zo is, leest u hieronder.

De onfortuinlijke passagier

‘Stel, u onderneemt een niet geheel risicoloze overtocht met een pont over een voor u onbekende rivier. Op de kade staan verschillende kraampjes, waar u reddingsvesten kunt kopen. Dat lijkt u wel wat, want zo’n overtocht op onbekend water is natuurlijk nooit helemaal zonder gevaar. Maar dan biedt de schipper van de pont u zelf een reddingsvest aan. Gewoon bij de prijs van de overtocht inbegrepen. Waarom dan nog een eigen reddingsvest aanschaffen? U doet dat niet en aanvaardt het door de schipper aangeboden reddingsvest. U gaat vervolgens aan boord en de veerpont steekt van wal. Door plotseling noodweer komt de veerpont in moeilijkheden en dreigt zelfs te kapseizen. En net op het moment dat u het reddingsvest van de schipper wilt aantrekken, grist laatstgenoemde het uit uw handen. En daar staat u dan: Reddeloos op een zinkend schip.’

Voor niet professionele cliënten is de zorgplicht zwaarder dan voor professionele cliënten

MKB-bedrijven en vastgoed beleggers kregen in de jaren vóór de financiële crisis door de banken op grote schaal rentederivaten aangeboden (en geadviseerd), om zich te beschermen tegen stijgende rentelasten. Sinds 1 november 2007 moeten banken daarbij de regels van de Europese MiFID richtlijn in achtnemen, die voorschrijven welke zorgplicht van toepassing is. Daarbij moeten banken deze cliënten classificeren als ofwel niet-professionele cliënt, ofwel professionele cliënt. Dit onderscheid bepaalt de omvang van de zorgplicht. Niet-professionele cliënten genieten de hoogste mate van bescherming.

Grote ondernemingen zijn in beginsel professioneel

De definitie van “niet-professionele cliënt” is eenvoudig, maar weinig veelzeggend. Men wordt namelijk als niet-professionele cliënt aangemerkt als men niet onder de definitie van professionele cliënt valt. Met andere woorden, je bent “niet-professioneel” als je niet “professioneel” bent. De definitie van professionele cliënt is daarentegen een uitgebreide. Voor de praktijk van rentederivaten is vooral van belang dat ondernemingen die (op individueel niveau*) aan twee van de volgende omvangscriteria voldoen, aangemerkt worden als professioneel: een balanstotaal van ten minste € 20.000.000; een netto-omzet van ten minste € 40.000.000; een eigen vermogen van ten minste € 2.000.000.

* Dit volgt uit de toelichting van de regering bij de Wft (zie Kamerstukken II, vergaderjaar 2007-2007, 31 086, nr. 3, p. 85). Maar het volgt ook rechtstreeks uit de MiFID-richtlijn (Bijlage II onder I, sub (2) “grote ondernemingen die op individueel niveau aan twee van de onderstaande omvangscriteria voldoen”). Wanneer een groepsvennootschap een rentederivaat aangaat, moet dus op het niveau van die vennootschap zelf beoordeeld worden of aan deze omvangscriteria wordt voldaan en niet, zoals banken – maar ook het Uniform Herstelkader Rentederivaten MKB – doen, op het niveau van de moedermaatschappij.

Aard van de activiteiten en deskundigheid spelen geen rol

Wat opvalt aan deze definitie is dat er wordt aangehaakt bij de financiële omvang van het bedrijf. Men wordt als professioneel aangemerkt als de omvang van de onderneming ten minste twee van de drie grensbedragen overschrijdt. De aard van de in de onderneming uitgeoefende activiteiten is dus niet van belang. Ook wordt de mate van deskundigheid niet getoetst.

Omvang is geen geschikt criterium om professionaliteit en deskundigheid te meten

Men wordt dus in beginsel als professioneel aangemerkt, puur op basis van omvang en niet op basis van de aard van de (hoofd)activiteit of op basis van deskundigheid. Dat heeft iets ongerijmds en schuurt met ons rechtsgevoel. Want alleen de omvang van een bedrijf zegt natuurlijk niets over de professionaliteit of deskundigheid. En het leidt ertoe dat een onderneming die alleen op grond van omvangscriteria als professioneel is aangemerkt de hogere zorgplicht wordt onthouden die wel aan een als niet-professioneel aangemerkte, kleinere, onderneming wordt gegeven.

Grote ondernemingen kunnen via opt down toch een hogere bescherming krijgen

In het systeem van MiFID heeft men dit – terechte – bezwaar ondervangen door de mogelijkheid in te bouwen van een opt down. Een grote onderneming, die zich niet capabel genoeg acht om te kunnen leven met het lagere beschermingsniveau dat gepaard gaat met het zijn van professionele cliënt, kan verzoeken om aangemerkt te worden als niet-professioneel. En ook de bank kan een professionele cliënt op eigen initiatief als niet-professioneel aanmerken. Als gevolg van deze classificatie als niet-professioneel komt de niet ervaren en niet deskundige grote onderneming toch in aanmerking voor het hogere beschermingsniveau van niet-professionele cliënten.

Banken pasten opt down op eigen initiatief toe

Bij mijn weten hebben de banken alle MKB-ondernemers aan wie ze een rentederivaat verkochten op eigen initiatief en zonder dat daarom gevraagd hoefde te worden aangemerkt als niet-professionele cliënt. Daarmee gaven de banken aan al die ondernemers te kennen dat zij in aanmerking kwamen voor de hoogste mate van bescherming.

De banken pakken de zelf gegeven paraplu met terugwerkende kracht weer af

Maar toen bleek dat er ernstige vraagtekens gezet konden worden bij de vraag of de banken wel de zorgplicht hadden nageleefd die hoort bij niet-professionele cliënten, bleek dat banken de spreekwoordelijke paraplu van de hoogste mate van bescherming weer innamen. Zodra ze aangesproken werden op het niet in acht nemen van de hogere zorgplicht voor niet-professionele cliënten, stelden ze zich op het standpunt dat dat ook niet nodig was, omdat de betreffende cliënt geen niet-professionele cliënt is. Er werd immers voldaan aan de omvangscriteria voor het zijn van professionele cliënt.

Het is onterecht dat de extra bescherming met terugwerkende kracht wordt afgepakt

Dat banken de eerder gegeven paraplu van de hoogste zorgplicht achteraf en met terugwerkende kracht afpakken, is onterecht. Belofte maakt schuld. Wanneer een bank aan een cliënt meedeelt die cliënt aan te merken als niet-professionele cliënt, zijn alle verplichtingen uit MiFID die de bank jegens niet-professionele cliënten in acht moet nemen ook voor deze cliënt van toepassing. Dat geldt ook als die cliënt een professionele cliënt is in de zin van MiFID.

De classificatie als niet-professionele cliënt schept verplichtingen voor de banken

Met de classificatie als niet-professionele cliënt verklaart de bank namelijk aan de betreffende cliënt extra bescherming te zullen geven. En die bescherming mag een bank niet eenzijdig wegnemen. De cliënt die van zijn bank verneemt dat hij als niet-professioneel wordt geclassificeerd, mag erop vertrouwen dat de bank de daarbij passende zorgplicht in acht neemt.

Zijn grote ondernemingen dan niet zelfredzaam?

Maar zo’n grote onderneming kan toch best voor zich zelf zorgen, hoor ik u denken? Van een grote onderneming mag je toch verwachten dat ze zelf kennis inhuren, als zij de kenmerken en risico’s van rentederivaten niet zelf kunnen inschatten? Dan hadden ze toch een treasury-adviseur kunnen inschakelen?

Belofte maakt schuld, ook als het om grotere MKB-bedrijven gaat

Ja, precies. Dat hadden ze kunnen doen. Maar dat hebben ze (meestal) niet gedaan. En daar bestond ook geen aanleiding voor, omdat de bank hen al de hoogste mate van bescherming zou geven. De classificatie als niet-professionele cliënt, en de daarmee gepaard gaande hoogste mate van bescherming, maakte het overbodig om ook een eigen treasury-adviseur in de arm te nemen. Net als het aanbod van de schipper, in het eerder genoemde voorbeeld, het voor u overbodig maakte om een eigen reddingsvest aan te schaffen, was het voor menig MKB-er die in de categorie grote onderneming van MiFID valt nodig om een eigen treasury-adviseur in te schakelen.

Moraal van het verhaal

De moraal van dit verhaal is dat banken hun beloftes aan grotere MKB-bedrijven moeten nakomen. Als banken bedrijven hebben aangemerkt als niet-professionele cliënt, dan hebben die bedrijven recht op de bescherming die daarbij hoort. Banken mogen die bescherming achteraf niet afpakken.

Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch volgt deze lijn en overwoog: “Of [appellanten c.s.] […] moeten worden aangemerkt als particulier […] dan wel als ondernemer […] doet daarbij niet terzake. Vast staat dan [appellanten c.s.] in het TIF werden gekwalificeerd als niet-professionele partij.” Het hiertegen ingediende cassatieberoep van Rabobank werd door de Hoge Raad verworpen . In de conclusie van Advocaat-Generaal Hartlief bij dit arrest van Hoge Raad verwijst hij naar “de vaststelling [door het hof] dat eisers contractueel als niet-professionele cliënt hebben te gelden”. Hieruit valt op te maken dat de Advocaat-Generaal de classificatie als niet-professionele cliënt beschouwt als een toezegging van de bank om de hoogste mate van zorgplicht toe te passen. Die toezegging blijft in stand, ook als eisers beschouwd moeten worden als ondernemer.

Is uw vraag nog niet beantwoord of hebt u behoefte aan advies, neem dan contact met ons op. Wij helpen u graag verder.

Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.