Uitspraak Hof van Justitie van de EU inzake de Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten roept nog steeds de nodige vragen op

Uitspraak Hof van Justitie van de EU inzake de Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten roept nog steeds de nodige vragen op

Dit artikel gaat over een Poolse kwestie. Dit kan ook voor Nederland van belang zijn, omdat hierin EU-recht een rol speel. Aan de orde is de volgende vraag: Wanneer een geldlening ongeldig blijkt te zijn, kan de consument dan recht hebben op een compensatie voor de winst die een bank heeft gemaakt met rentebetalingen die de bank van de consument heeft ontvangen?

Wat speelde er?

In 2008 had een Poolse consument een hypotheeklening afgesloten bij een Poolse bank. De lening was gekoppeld aan de Zwitserse frank, maar de maandelijkse termijnen moesten betaald worden in Poolse zloty na omrekening volgens de omrekeningstabel van de bank. In september 2011 is deze overeenkomst aangepast en kreeg de consument de mogelijkheid om de maandtermijnen rechtstreeks in Zwitserse frank te betalen.

In 2021 begon de consument een juridische procedure tegen de bank. Daarin stelde hij dat de tot 2011 geldende contractsbepaling over de betaling van de maandtermijnen in Poolse zloty oneerlijk was op grond van een Europese Richtlijn (Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten). De geldleningsovereenkomst was om die reden ongeldig. Hierdoor had de bank in de periode tussen 2008 en september 2011 de maandelijkse termijnen zonder rechtsgrond ontvangen. En in deze procedure vorderde de consument van de bank een vergoeding voor de winst die de bank met de maandelijkse termijnen had gemaakt.

Terugbetaling door de bank van de door de consument betaalde krediettermijnen zelf, evenals de terugbetaling door de consument van het door de bank betaalde leningbedrag was in deze procedure niet aan de orde. Kennelijk was dat al langs een andere procedure of regeling tussen partijen afgewikkeld. In deze procedure ging het dus alleen om vraag of de consument recht had op een vergoeding voor de winst die de bank gemaakt had met de maandtermijnen.

Prejudiciële vragen

Als er onduidelijkheid bestaat over de uitleg van EU-regels kunnen rechters van de lidstaten daarover (prejudiciële) vragen stellen aan het Hof van Justitie van de EU. De nationale rechter zal vervolgens in het voorliggende geschil een beslissing nemen met inachtneming van de uitspraak van het hof.

De Poolse rechter waar de procedure aanhangig was, stelde prejudiciële vragen aan het hof. De rechter wilde weten of de vordering die de consument had ingesteld verenigbaar is met de Richtlijn.

Oordeel van het Hof van Justitie

Het hof oordeelde dat de Richtlijn niet expliciet de gevolgen regelt van de ongeldigheid van een overeenkomst en dat die gevolgen door het nationale recht van de lidstaten zelf moeten worden geregeld. Maar die regeling moet wel verenigbaar zijn met EU-recht en in het bijzonder met doelstellingen van de Richtlijn. Dat houdt in dat in geval van een ongeldige bepaling of ongeldig contract de consument geplaatst moet worden in een positie waarin hij zou hebben verkeerd wanneer de betreffende bepaling of contract niet zou hebben bestaan. Bovendien mag geen afbreuk worden gedaan aan de door de Richtlijn beoogde afschrikwekkende werking. Verkopers die zaken doen met consumenten moeten namelijk ontmoedigd worden om oneerlijke bedingen te gebruiken in hun overeenkomsten.

Een vordering van een consument tegen een bank tot vergoeding van de door de bank met de onterecht ontvangen betalingen gemaakte winst doet volgens het hof geen afbreuk aan de hiervoor genoemde doelstellingen. De vordering is dus op grond van het EU-recht in beginsel toelaatbaar. Maar het is aan de nationale rechter om te beoordelen of een dergelijke vordering van een consument voldoet aan het evenredigheidsbeginsel, zodat de vordering van de consument niet verder gaat dan noodzakelijk is voor het bereiken van de met de Richtlijn gestelde doelen.

Daarentegen geldt dat de bank niet het recht heeft om een soortgelijke compensatie te vorderen van de consument. Het toestaan van zo’n vordering zou volgens het hof het afschrikwekkend effect van de Richtlijn ongedaan maken en zou afbreuk doen aan de door de Richtlijn beoogde bescherming van consumenten tegen oneerlijke bedingen. Het hof wijst er op dat in deze zaak de ongeldigheid van de lening het gevolg was van de door de bank in het leven geroepen oneerlijke contractvoorwaarden. Het is dan niet aanvaardbaar dat de bank de economische gevolgen daarvan op de consument afwentelt.

Consument-vriendelijk

Het hof heeft een consument-vriendelijke beslissing gegeven. Het toekennen van een compensatie voor de winst die de bank heeft gemaakt met de ten onrechte ontvangen betalingen is verenigbaar met de Richtlijn. De omgekeerde vordering van de bank is dat niet. Of de compensatievordering van de consument ook naar Pools recht kan worden toegewezen, moet door de Poolse rechter worden beoordeeld.

Doorwerking naar Nederland

Of deze uitspraak ook voor de Nederlandse praktijk grote gevolgen zal hebben, valt nog te bezien. Weliswaar komt het ook hier voor dat rentebetalingen van consumenten aan banken ongeldig zijn omdat de contractvoorwaarden daarover oneerlijk blijkt te zijn. Maar de voorwaarden waarop naar Pools recht een dergelijke vordering (wegens ongerechtvaardigde verrijking) kan worden toegewezen, lijken op het eerste gezicht ruimer te zijn dan de Nederlandse vereisten voor een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking.

Naar Nederlands recht is voor een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking ook een verarming nodig van degene die de vordering instelt. De vergoeding is nooit meer dan het hoogste bedrag van ofwel de verrijking ofwel de verarming. Voor Nederlandse consumenten die een dergelijke vordering willen instellen, is het dus de vraag of zij zijn verarmd, en zo ja met hoeveel. Ook misgelopen inkomsten kunnen gelden als verarming. In een dergelijk geval zou het bijvoorbeeld kunnen gaan om gederfde rente-inkomsten of beleggingsopbrengsten wanneer aannemelijk is dat de consument in plaats van rentebetalingen te doen op een achteraf ongeldig gebleken lening die bedragen zelf had belegd of gespaard.

Tot slot

Deze uitspraak van het Hof van Justitie van de EU laat zien dat de Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten nog steeds de nodige vragen oproept. De uitspraken van het hof hierover zijn ook voor Nederland van belang.