Een rechtspersoon die eigen (ex-)bestuurders aansprakelijk stelt, verliest dat recht niet als de rechtspersoon niet binnen bekwame tijd bij de bestuurder heeft geprotesteerd. De Hoge Raad oordeelde onlangs over klachtplicht bij interne bestuurdersaansprakelijkheid.
Klachtplicht
De klachtplicht houdt in dat een partij (schuldeiser) geen beroep meer kan doen op een gebrek in een prestatie indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de andere partij (schuldenaar) daarover heeft geprotesteerd. Door niet tijdig te klagen, verliest de schuldeiser al zijn rechten ter zake van het gebrek in de prestatie. Wat precies ‘binnen bekwame tijd’ is, definieert de wet niet. Dit kan van geval tot geval verschillen en hangt af van de omstandigheden van het geval. Deze klachtplicht is een rechtsregel uit het vermogensrecht (artikel 89 boek 6 BW).
Interne bestuurdersaansprakelijkheid
Een bestuurder die zijn taak niet behoorlijk vervult, is aansprakelijk tegenover de rechtspersoon als hem daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Deze interne bestuurdersaansprakelijkheid is een rechtsregel uit het rechtspersonenrecht (artikel 9 lid 1 boek 2 BW).
Klachtplicht niet van toepassing bij interne bestuurdersaansprakelijkheid
In bovengenoemde zaak werd een bestuurder van een B.V. na zijn aftreden door de B.V. aansprakelijk gesteld voor zijn onbehoorlijk bestuur. De bestuurder verweerde zich met een beroep op het schenden van de klachtplicht. De Hoge Raad oordeelde dat een bestuurder ter afwering van zijn interne bestuurdersaansprakelijkheid geen beroep kan doen op een schending van de klachtplicht. Die klachtplicht geldt alleen wanneer er een duidelijk aanwijsbare/concrete prestatie moet worden geleverd. De taken en verplichtingen van een bestuurder zijn te veel omvattend om daaronder te kunnen vallen. Er is daarin geen sprake van een concrete prestatie die een bestuurder moet verrichten.
Bovendien kan de bestuurder geen beroep doen op een schending van de klachtplicht omdat aangenomen mag worden dat bestuurders niet namens de rechtspersoon tegen zichzelf zullen protesteren (klagen) over hun eigen onbehoorlijke taakvervulling. Ook medebestuurders zullen dat niet snel doen, omdat zij in beginsel hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het onbehoorlijk bestuur van hun collega bestuurder. Deze collegiale aansprakelijkheid geldt niet als de medebestuurders mede gelet op de interne taakverdeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en zij niet nalatig zijn geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van het onbehoorlijk bestuur af te wenden.
Verjaring
Een aansprakelijkheidsclaim van de rechtspersoon tegen de bestuurder kan wel verjaren. De verjaringstermijn bedraagt 5 jaar. Echter, zolang de bestuurder in functie is, verjaart de claim niet. De rechtspersoon heeft na het aftreden van de bestuurder nog ten minste zes maanden om een procedure aanhangig te maken of de verjaring schriftelijk te stuiten, ook al heeft het onbehoorlijk bestuur langer dan 5 jaar geleden plaatsgevonden. Ook deze regel is ingegeven door de verwachting dat bestuurders niet zichzelf aansprakelijk zullen stellen voor hun eigen onbehoorlijk bestuur.
Decharge
Voornoemde bestuurder had jaarlijks en ook nog bij zijn aftreden decharge van de algemene vergadering gekregen. Toch kon hem dat niet baten. Deze vorm van decharge houdt namelijk geen afstand van recht in, maar strekt slechts tot goedkeuring van het gevoerde beleid voor zover dat bekend is of bekend had kunnen zijn. Het onbehoorlijk bestuur dat deze bestuurder werd verweten, viel daar niet onder.
Finale decharge
Het is overigens wel mogelijk om een finale decharge (bij het aftreden van een bestuurder) in te richten als een afstand van alle mogelijke claims (en ook voor feiten en omstandigheden die nog niet bij de rechtspersoon bekend zijn) maar dan moet dat wel uitdrukkelijk zo worden overeengekomen. Een dechargebesluit van de algemene vergadering is daarvoor niet voldoende.