Eerlijkheid duurt het langst: juridische implicaties van oneerlijke bepalingen

Eerlijkheid duurt het langst: juridische implicaties van oneerlijke bepalingen

Ondernemers die zaken doen met consumenten (B2C) moeten erop letten dat hun contracten en algemene voorwaarden geen oneerlijke bepalingen bevatten. Die zijn namelijk ongeldig. Rechters toetsen dit steeds actiever.

Buitengerechtelijke incassokosten

Een voorbeeld van zo’n oneerlijk beding is de nogal eens voorkomende bepaling dat ingeval van wanbetaling alle buitengerechtelijke kosten in rekening gebracht mogen worden aan de consument. Zo’n bepaling is strijdig met de wettelijke maximering van buitengerechtelijke incassokosten die aan consumenten inrekening gebracht mogen worden. Een dergelijke bepaling is niet geldig. Het gevolg hiervan is dat er in het geheel geen buitengerechtelijke incassokosten gevorderd kunnen worden. Ondernemers die zulke bedingen (blijven) gebruiken, snijden dus in hun eigen vingers.

Volledige proceskostenvergoeding

Iets soortgelijks geldt voor bepalingen waarbij ingeval van een juridische procedure de ondernemer recht heeft op vergoeding van de volledige proceskosten. In de wet staat dat de rechter aan het einde van een procedure een uitspraak doet over de kosten. Normaal gesproken veroordeelt de rechter de verliezende partij om de proceskosten van de winnende partij te vergoeden. In veruit de meeste gevallen gaat het om een beperkte forfaitaire vergoeding toe (het zogenaamde liquidatietarief) die niet de volledige proceskosten dekken. Alleen in buitengewone gevallen wordt een volledige proceskostenveroordeling uitgesproken. Met een volledige proceskosten-bepaling wil de ondernemer bereiken dat de rechter altijd een volledige proceskostenveroordeling uitspreekt.

In de rechtspraak wordt er verschillend gedacht over zo’n volledige proceskosten-bepaling. Er zijn rechters die dit geen oneerlijke bepaling vinden, omdat de rechter de bevoegdheid heeft om proceskosten te matigen. Een rechter van de rechtbank Amsterdam is echter strenger en vindt deze bepaling wel oneerlijk. Daardoor is die bepaling ongeldig en is er in het geheel geen ruimte voor een proceskostenveroordeling, ook niet de gebruikelijke forfaitere vergoeding volgens het liquidatietarief. Vanwege het feit dat de meningen hierover onder rechters verdeeld zijn, zal de Amsterdamse rechter zogenaamde prejudiciële vragen stellen aan de Hoge Raad.

Prejudiciële vragen

Een prejudiciële vraag is een rechtsvraag van een rechter aan de Hoge Raad over de uitleg van een rechtsregel. Daaraan kan behoefte bestaan als de Hoge Raad over die vraag niet eerder heeft beslist. Het gaat om vragen die zich voordoen in een concrete zaak die bij een rechtbank of gerechtshof in behandeling is.

Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald

Ik acht de kans redelijk groot dat de Hoge Raad het met deze Amsterdamse rechter eens is en zal oordelen dat in dit soort gevallen helemaal geen proceskosten kunnen worden toegewezen. Ondernemers doen er dus goed aan om hun standaard contractvoorwaarden hierop aan te passen.

Dit zal zeker helpen voor nieuwe overeenkomsten. Of het ook zal helpen voor reeds afgesloten overeenkomsten valt nog te bezien. Het toetsingsmoment of een bepaling oneerlijk is, is namelijk de datum waarop de overeenkomst is gesloten. Een latere eenzijdige herziening van de voorwaarden waarbij een aanvankelijk oneerlijk beding wordt hersteld en eerlijk wordt gemaakt, zal dus strikt genomen geen effect sorteren.

tip

Ook al is het niet zeker dat een reparatie van een oneerlijk beding ook voor bestaande overeenkomsten helpt, raad ik het toch aan. Want bij handhaving van een oneerlijk beding weet je immers zeker dat je jezelf in de vingers snijdt.